top of page

Op de PC webversie staat uitgebreide informatie over vind plaatsen en de vlinders

Veel foto's zijn gemaakt op de Teverener heide. U kunt de Teverener Heide het beste verkennen via een van de vier bewegwijzerde rondwandelingen. Op de parkeerplaatsen Grotenrath, Scherpenseel en Hohenbusch vindt u de startpunten en informatieborden hiervoor. Bovendien verbindt een met palen met witte banden aangegeven route de drie deelgebieden van dit natuurpark. 

Op de PC webversie staat uitgebreide informatie over vind plaatsen en de vlinders

​

​

​

                                                         Uitleg over de benamingen van de   

                                                         vleugels.

​

​

uitleg vleugel.jpg

Azuurwaterjuffer.

33-35 mm. Mannetje: lichter en uitgebreider blauw dan andere waterjuffers. De zwarte tekening is niet verbonden met de achterrand. Het middengedeelte van het achterlijf komt zeer blauw over, met een regelmatig patroon van zwarte vlekjes. Aan de zijkant van het achterlijf lopen de zwarte vlekken uit in een smalle streep richting de voorrand van de segmenten. Schouderstrepen normaal ontwikkeld. 

Vrouwtje: lichte delen groen tot blauw. Meestal met (vrijwel) geheel donkere achterlijfsrug. Er bestaat ook een vorm met blauwe vlekken.

azuurwaterjuffer4.jpg
azuurwaterjuffer6.jpg

Bloedrode heidelibel

34-39 mm. Poten geheel zwart. In de basis van de vleugels zit een kleine gele vlek

Mannetje: Achterlijf in zijaanzicht met zwarte streepjes, soms met elkaar verbonden. Uitgekleurde mannetjes hebben een bloedrood achterlijf, een vrij egaal roodbruin borststuk, roodbruine ogen en een rood gezicht. Jonge mannetjes zien eruit als vrouwtjes.

Vrouwtje: achterlijf en voorhoofd geel, later bruin. Achterlijf in zijaanzicht met zwarte streepjes, die soms een zwarte lijn vormen. Bij oude vrouwtjes raakt de onderkant van het achterlijf grijs bestoven. 

Vliegtijd is van eind mei tot eind oktober, met een piek van half juli tot begin september.

x

Vrouwtje

Bloedrode Heidelibel (vrouwtje).jpg

Mannetje

Bloedrode Heidelibel2.jpg

Bruine winterjuffer.

34-39 mm. Lichtbruin lichaam, met donkere bronskleurige tekening op achterlijfsrug en borststuk (bij jonge libellen met groene glans). De donkere figuurtjes op het achterlijf zijn torpedovormig. In het voorjaar vaak veel donkerder gekleurd. De ogen hebben vaak een blauwe kleur. Pterostigma’s lang en bruin en in de voorvleugels dichter bij de top geplaatst dan in de achtervleugels. In rust worden de vleugels alle vier aan één kant van het lichaam samengehouden. De donkere strepen op de borststukrug hebben een rechte onderkant. De donkere streep op de zijkant van het borststuk (onder de schoudernaad) is relatief breed.

Ze zijn vooral actief van begin april tot eind juni, met een piek in eind april/begin mei. Op zonnige dagen kunnen actieve imago’s echter nog vroeger in het voorjaar worden waargenomen, of zelfs in de winter.

x

bruine winterjuffer.jpg

Koraaljuffer.

25-35 mm. Poten lichtrood. Borststuk aan bovenzijde bronskleurig. Schouderstrepen zeer smal of afwezig. Geen achteroogsvlekken.

Mannetje: achterlijf geheel bloedrood. Ogen rood. Pterostigma’s donkerrood.

Vrouwtje: op basis van achterlijfskleur zijn drie vormen te onderscheiden:

1. Vorm erythrogastrum lijkt sterk op het mannetje door een geheel rood achterlijf. Alleen de segmentranden zijn         donker.

2. Vorm intermedium betreft allerlei overgangsvormen tussen erythrogastrum en typica.

3. Vorm melanogastrum heeft een geheel donker gekleurd achterlijf.

De vliegtijd is van eind mei tot eind september, vliegpiek in tweede helft van juli en eerste van augustus.

koraaljuffer.jpg

Gewone oeverlibel.

44-50 mm.Het achterlijf is pijlvormig: het begint breed, eindigt in een punt en heeft rechte zijkanten. Het gezicht is geel tot bruin. De pterostigma’s zijn zwart.

Mannetje: uitgekleurde mannetjes hebben een blauwberijpt achterlijf met een duidelijke zwarte punt. Aan de buitenranden van de segmenten staan gele streepjes, die bij oude mannetjes verdwijnen onder nog meer blauwe berijping. Het borststuk is bruin, zonder blauwe berijping. Jonge mannetjes die nog geen berijping op het achterlijf hebben, zien eruit als vrouwtjes.

Vrouwtje: grondkleur van het lichaam (zowel achterlijf als borststuk en gezicht) geel. Op de bovenkant van het achterlijf lopen twee dikke zwarte lengtestrepen.

Vliegtijd is begin mei tot eind september, met de hoogste aantallen in juni, juli en de eerste helft van augustus. 

Vrouwtje

Gewone oeverlibel (vrouwtje).jpg

Mannetje

gewone oeverlibel1.jpg

Grote keizerlibel.

64-84 mm. Grootste vertegenwoordiger van de glazenmakerfamilie. Borststuk vrijwel eenkleurig groen. Tekening op voorhoofd bestaande uit zwart vijfhoekje en zwarte streep, met daartussen een blauwe lijn.

Mannetje: achterlijf hemelsblauw met zwarte lengtestreep. Ogen groen met blauwe tint.

Vrouwtje: achterlijf groen (soms flets blauw), met brede donkerbruine lengtestreep. Bij jonge vrouwtjes kan de groene kleur op borststuk en achterlijf bruinig worden. Ogen groen, vaak met bruine tint. 

Vliegtijd is van half mei tot en met eind oktober, grootste aantallen van half juni tot eind augustus.

Mannetje

Grote keizerlibel.jpg

Vuurlibel.

36-45 mm. Vrij breed gebouwde libel, met oranje vlek in de basis van de achtervleugels. Pterostigma’s groot en geel met zwarte randaders.

Mannetje: na het uitsluipen bruingeel, met lichte schouderstrepen, lichte streep over het midden van de borststukrug en meestal een dunne zwarte lijn over het midden van het achterlijf. Uitgekleurde mannetjes zijn echter grotendeels dieprood gekleurd. Gezicht, borststuk, poten, achterlijf en voorste vleugeladers: alles is rood. Ogen donkerrood met blauwe onderzijde.

Vrouwtje: als jong vrouwtje, niet rood verkleurend. Oude vrouwtjes worden flets bruin.

Vliegtijd is van begin mei tot begin oktober, piek van half juni tot begin augustus. 

Vrouwtje

Vuurlibel (vrouwtje).jpg

Mannetje

vuurlibel2.jpg

Weidebeekjuffer.

Lengte: 45-48 mm. Forse juffers met brede vleugels, en dicht netwerk van vleugeladers.

Mannetjes: blauw metaalglanzend lichaam. Grote zwarte vlek in vleugels (van knoop tot vlak onder top). Vleugeladers met blauwe glans. Geen pterostigma's. De onderkant van de achterlijfspunt is vuilwit gekleurd.

Vrouwtjes: groen metaalglanzend lichaam. Vleugels egaal van kleur, groen tot groenbruin getint. Wit pterostigma, waarin vleugeladers doorlopen ('pseudopterostigma').

Vliegtijd van begin mei tot in september, hoogste dichtheden van midden juni tot eind juli.

​

Vrouwtje

weidebeekjuffer2(vrouwtje).jpg

Mannetje

weidebeekjuffer10(mannetje).jpg

Viervlek.

Lengte: 40-48 mm. Libellen met een vrij breed achterlijf dat taps toeloopt en in een punt eindigt. Mannetjes en vrouwtjes vergelijkbaar getekend. Achtervleugels met een donkere vlek in de basis. De aders in de donkere vlekken zijn opvallend geel. Halverwege de voorranden van de vleugels staat een donker vlekje, dat niet voorkomt bij andere libellensoorten. Sommige exemplaren hebben bij deze vlekjes, en bij de pterostigma’s, een extra donkere veeg in de vleugels (vorm praenubila). Achterlijf bij jonge dieren overwegend oranje met contrasterende zwarte punt. De segmentranden hebben gele zomen. Oudere dieren worden donkerbruin met een grijze zweem, de zwarte punt vormt dan geen contrast meer. In het achterlijf zijn vaak opvallende luchtbellen zichtbaar. Ogen roodbruin. Gezicht crème, soms bijna wit.

Viervlek2.jpg

Platbuik.

Lengte: 39-48 mm. Forse libel, die extra groot oogt vanwege het zeer brede achterlijf. Zowel voorvleugels als achtervleugels aan de basis met donkere vlek. De aders in de donkere vlekken zijn opvallend geel. Schouders met crèmekleurige streep. Mannetje: achterlijf na het uitsluipen oranje, met gele zomen aan de segmentranden. Na enige tijd raakt het achterlijf blauw berijpt, waarbij alleen de gele zomen langs de segmentranden nog zichtbaar blijven. Bij oude mannetjes verdwijnen ook de gele zomen onder de blauwe berijping, waardoor het achterlijf geheel blauw wordt. Vrouwtje: achterlijf na het uitsluipen vergelijkbaar met mannetje: oranje met gele zomen langs de segmentranden. Bij uitgekleurde vrouwtjes is het oranje verkleurd naar bruin, terwijl de gele zomen zichtbaar blijven. Erg oude vrouwtjes kunnen enige blauwe berijping op het achterlijf vertonen, maar zelden zo uitgebreid als bij het mannetje. Vrouwtjes en jonge mannetjes: in het achterlijf zijn vaak opvallende luchtbellen zichtbaar.

Platbuik(vrouwtje).jpg

Plasrombout.

Lengte: 45-50mm, Vleugelspanwijdte van 60-700 mm. De kleurloze achtervleugels zijn bij de mannetjes aan de basis hoekig, bij de vrouwtjes rond. De blauwgroene ogen raken elkaar niet, zoals bij de andere libellen. De borst is geelgroen, met zeer smalle strepen en ook de gele poten zijn zwart gestreept.

De plasrombout is, zoals alle rombouten, gebonden aan stromende wateren, kanalen en grote meren met een zandige bodem. 

Plasrombout2.jpg
Plasrombout.jpg
logo.jpg
bottom of page