
Op de PC webversie staat uitgebreide informatie over vind plaatsen en de vlinders
Aardhommel
Eén van de meest voorkomende hommels. Is kort en gelijkmatig zwart behaard met een gele band achter de kop en een tweede gele band op de tweede rugplaat (bovenkant achterlichaam). De achterlijfspunt (laatste twee segmenten) is wit.
Nesten worden vaak gemaakt in oude muizennesten of mollengangen en kunnen wel tot 1,5 meter diep liggen. De koningin paart met slechts één mannelijke aardhommel. Aardhommels hebben in verhouding een vrij korte tong (gemiddeld 6,7mm). Bloemen, waar de nectar diep in de bloem verscholen zit, worden dan ook niet bezocht door aardhommels.



Steenhommel
Mannetjes van de Steenhommel hebben naast het rode achterlijfspunt ook nog gele banden op en achter de kop. Het geschikte biotoop voor de steenhommel is open landschap, maar ook in tuinen komt ze voor. De koningin bouwt haar nest onder stenen of wortels, in muizennesten maar ook bovengronds in vogelnestjes. Koningin vliegt al vroeg in het voorjaar op wilg en paardenbloem. Mannetjes en werksters vliegen later in het jaar op klaver, distel en schermbloemigen. Steenhommels zijn algemeen voorkomend, aan de kust lijkt ze iets meer vertegenwoordigd te zijn dan in het binnenland.



Weidehommel
Kleurverschillen zijn groot bij de Weidehommel. De vrouwtjes zijn zwart met een rood-oranje achterlijfspunt (laatste drie segmenten).
Op de voorkant van het borststuk en op de voorkant van het achterlijf loopt een gele band die echter ook deels of in het geheel kan ontbreken.
Het mannetje heeft een geel behaarde kop en borststuk. De Weidehommel komt algemeen in Nederland voor en in diverse soorten biotopen: open landschappen, bloemrijke graslanden, langs bosranden maar ook in tuinen. Ze nestelt meestal bovengronds in de kruidlaag, soms ook in oude vogelnestjes in een kolonie van 50 tot 120 exemplaren. De levenscyclus is kort: vaak in augustus is de Weidehommel al weer verdwenen. De koninginnen verschijnen al vroeg in het jaar: eind februari of begin maart bezoeken ze de vroege voorjaarsbloeiers als wilg en crocus.
Kiekeboe...

Deze soort is gemakkelijk met een hommel te verwisselen, maar het is een vlieg. Hij vliegt altijd met een gestrekte snuit (niet zoals bij hommels opgerolde) en vliegt met 2 vleugels als een vlieg. Een hommel vliegt met 4. Hij komt verspreid en algemeen; langs bosranden en in wegbermen voor.
Deze hommelachtige zwever verschijnt in het vroege voorjaar en valt op, omdat hij als een kleine kolibrie met zijn lange vooruitstekende snuit in een 'staande' vlucht voor bloemen foerageert. Daarbij houdt hij zich weliswaar meestal met zijn lange poten aan de bloem vast.
Wolzwever

Blinde bij
Alles aan de Nederlandse naam blinde bij is onjuist: dit insect is ondanks de naam geen bij maar een zweefvlieg en is al helemaal niet blind. De naam komt waarschijnlijk voort uit het feit dat deze soort wel erg op een bij lijkt maar niet kan steken. Daarnaast heeft de blinde bij rijen haren op zijn ogen wat mogelijk tot de gedachte leidde dat hij blind was. Ook veel andere zweefvliegen lijken net als de blinde bij op soorten zoals wespen, hommels en bijen. Deze gelijkenis wordt mimicry genoemd. Hierdoor aarzelen predatoren soms om aan te vallen, uit angst een steek op te lopen. De blinde bij komt overal in Nederland algemeen voor.



Wormkruidbij
De Wormkruidbij komt voor op de hogere zandgronden in het Oosten en Zuiden van Nederland, maar ook in stedelijk gebied (parken en tuinen).
De Wormkruidbij nestelt soms in grote groepen in wanden van leemgroeven, bermtaluds of oevers van beken, maar ook tussen de wortels van een omgevallen boom. Ze hebben stevige kaken waarmee ze zelfs in zachte steensoorten een nestgang kunnen uitkauwen. Een nestblok met gaten van 6 mm is ook aantrekkelijk.
Het gezicht van de Wormkruidbij vrouwtje is breed en kort. Kop en zijkanten van het borststuk is witgrijzig behaard. De bovenkant van het borststuk (mesonotum) is geelbruin. Het eerste segment van het achterlijf is langbehaard. De eindbandjes zijn zo breed als de randen van de segmenten.
De mannetjes zijn hetzelfde getekend als de vrouwtjes, maar zijn iets kleiner en hebben een dikkere beharing, met name op het gezicht en het kopschild. De haren op de achterlijfsplaten hebben dezelfde lengte als de borstharen.


Roodgatje
De bijna oplichtende, goudglanzende beharing van de achterlijfspunt en de geel doorschijnende achterschenen zijn de typische veldkenmerken van het Roodgatje. Het vrouwelijke borststuk is van boven kort roodbehaard, de onderkant en het gezicht witbehaard. Achterlijf is kaal en glanzend zwart met aan de punt een goudgele beharing.
Ze nestelen in alle zanderige gebieden: in tuinen, parken, weilanden of akkers.
Mannetjes lokken vrouwtjes door op bepaalde plekken geurplekken te maken.



Honingbij
De honingbij is een sociale vliesvleugelige, die in volkeren tot zo'n 80.000 dieren leeft. De nestruimte is in een bijenkorf, bij wilde en verwilderde bijen is dit een boomholte of een holle muur.
Werksters zijn tot 11-14 mm groot, de koningin is tot 14-20 mm groot. Lichaam is bruin tot zwart, fijn bestippeld en grijs tot bruin behaard. Soms zijn de ringen van het achterlijf geelbruin.
